Grintgaten (Middeleeuwen)
Op 25 oktober 1845 besloot het Buurschap Lunteren / Meulunteren dat er grind uit de Lunterse berg mocht worden gegraven voor de aanleg van het Edese deel van de nieuwe tolweg Ede-Lunteren-Barneveld. Toestemming om een halve kubieke meter grind te mogen afgraven kostte in 1852 een kwartje, een kuub dus vijftig cent. Een halve of een hele kuub keien, respectievelijk vijftig cent en een gulden, een kar leem, getrokken door één paard een kwartje maar een door twee paarden getrokken wagen leem moest vijftig cent opbrengen. Dat er voor 1852, en mogelijk zelfs al voor 1845, grind werd gegraven blijkt uit het besluit van de geërfden dat op 18 oktober 1852 werd genomen. Daarbij werd bepaald dat de oude grindkuilen op de berg zouden worden gedicht.
Met het graven naar grind voor de “Commissarissen van den Edes- Barneveldsche grindweg” werd eind 1857, begin 1858, nogal gesjoemeld. Reden genoeg om daaraan paal en perk te stellen. Vanaf 28 oktober van dat jaar mocht er alleen grind worden afgevoerd nadat de hoeveelheid daarvan gemeten was.
In 1847 kwam de grindweg van “Kernhem” bij Ede tot aan “De Mars” in de Voorthuizense maalschap Harselaar gereed. Het daarvoor benodigde grind was grotendeels afkomstig uit de “Luntersche bergen”. Een jaar later, in augustus 1848, kreeg J.B. van Zalingen ook toestemming om “grind uit de berg te graven”. Het grind werd gebruikt voor de aanleg van de weg van “De Mars” naar Nijkerk. Van Zalingen betaalde 15 cent de kuub. Voorwaarde was wel dat het grind door Lunterse arbeiders werd opgegraven en dat de koper na afloop honderd gulden betaalde om de afgraving te laten egaliseren.
Het grindgraven liep niet altijd goed af. De arbeiders namen af en toe teveel risico’s. In januari 1886 werd een zekere W.H. bij het graven bedolven onder het zand.